Een lokalisatie kan op 2 manieren worden gedaan. Meestal kan dit met behulp van echografie en anders met behulp van een mammografie (stereotactisch).
Lokalisatie met behulp van echografie
De radioloog brengt gel aan op de borst en bepaalt met behulp van de echo de plaats van de afwijking. Vervolgens wordt de huid gedesinfecteerd en verdoofd. Op de plaats van de afwijking brengt de radioloog een holle naald in met hierin de dunne metalen draad. De naald wordt uit de borst gehaald, het metalen draadje blijft achter. Een gedeelte van de draad steekt nu nog uit de borst. De radioloog brengt met stift nog een markering aan op de borst. Het metalen draadje wordt door de laborant onder een gaasje op uw huid vastgeplakt. Als extra controle worden nog röntgenfoto’s van uw borst gemaakt.
Stereotactische lokalisatie
U ligt op uw buik op een speciale onderzoekstafel. Uw borst wordt in een opening geplaatst en vastgeklemd. Er worden röntgenfoto’s gemaakt om de precieze plaats van de afwijking in beeld te krijgen. Vervolgens wordt de huid gedesinfecteerd en verdoofd. Op de plaats van de afwijking brengt de radioloog een holle naald in, met in die naald een dunne metalen draad. De naald wordt uit de borst gehaald, het metalen draadje blijft achter. Een gedeelte van de draad steekt nu nog uit de borst. De radioloog brengt met behulp van de echo met een stift nog een markering aan op de borst. Het metalen draadje wordt door de laborant onder een gaasje op uw huid vastgeplakt. Als extra controle worden nog röntgenfoto’s van uw borst gemaakt.